Waar een samen is, is geen voorbij – De Maçonnieke waarden in Goethe’s Faust

Faust is de man die zijn ziel zou verkopen aan de duivel in ruil voor inzicht, rijkdom en macht. Na tal van omzwervingen door het leven, de wereld en uiteindelijk zichzelf, sterft hij, juist nadat hij een persoonlijke transformatie heeft ondergaan; hij wil de wereld van dienst zijn en niet langer uitsluitend zichzelf. Bij zijn sterven zegt het koor: “Es ist vorbei”. De duivel, Mephistopheles, vindt dat -voorbij- van het koor maar pure onzin: “Vorbei! Ein dummes Wort”. Vanuit zijn nihilistische levensvisie is er niets, dus kan er ook niets voorbij zijn. 

Over Goethe de vrijmetselaar hangt wat schemer. Het is bekend wanneer hij is ingewijd en wanneer hij is bevorderd en verheven. Ook is bekend dat hij een aandeel heeft gehad in de werkzaamheden van zijn loge Amalia in Weimar. Maar wat zijn vrijmetselaarschap nu wezenlijk voor hem betekende, blijft voornamelijk gissen.

Er is het verlangen naar meer, steeds meer: meer inzicht, meer rijkdom, meer macht, meer aanzien, meer aardse liefde zelfs.”

De Faust zou je een groots verhaal over verlangen kunnen noemen. Er is het verlangen naar het woord, het Woord, en er is het verlangen naar de daad. Er is het verlangen naar meer, steeds meer: meer inzicht, meer rijkdom, meer macht, meer aanzien, meer aardse liefde zelfs. Met de toverkracht van Mefistofeles haalt Faust daarom de begeerlijke en altijd gewillige Helena naar zijn eigen tijd en neemt haar tot echtgenote. Aan het einde echter, groeit bij Faust een ander verlangen, namelijk het verlangen ertoe te doen.

Het Voorbij

Bij het nadenken over de maçonnieke betekenis van het ‘voorbij’ dienen zich dan ook verschillende dimensies aan. Allereerst is er de maatschappelijke en levensbeschouwelijke werkelijkheid dat in de huidige tijd niets meer voorbij lijkt te zijn. Alles wordt opgeslagen en blijft beschikbaar voor de eeuwigheid. De schier onbeperkte dataopslag betekent dat er nooit meer iets echt voorbij is. Elke stap, daarmee elke misstap, ligt vast voor de eeuwigheid. Kan er in zo’n wereld die niet meer vergeet, nog wel ruimte zijn voor persoonlijke ontwikkeling, voor het achter je laten van wat en wie je was? Kun je een beter mens worden, als je verleden niet vergeten kan worden? Als anderen je totaal onverwacht en totaal ongewenst kunnen herinneren aan dat verleden? 

Een tweede dimensie, duidelijker en directer van maçonnieke betekenis, is de verhouding tussen het ‘voorbij’ en het ‘Ken uzelve’. Voorbij duidt op ontwikkeling en dat is precies wat in het Ken uzelve wordt nagestreefd. In het worden wie je bent, blijft een deel van het vorige zelf achter. Is dat dan voorbij? Goethe heeft tamelijk lang nagedacht over het existentiële motto van Pindarus: worden wie je bent. Het is een denken dat ook zijn weerslag vond in de Faust. Goethe gebruikt in zijn autobiografische ‘Dichtung und Wahrheit’ een zelfverzonnen woord daarvoor: verselbstigen. 

Goethe lijkt de spanning tussen eeuwigheid en vergankelijkheid op te lossen door de introductie van de liefde”.

Weer een andere dimensie is die van de maçonnieke vergankelijkheid en metamorfose; zeg maar het fenikselement in de vrijmetselarij. In die visie is alleen het Oosten eeuwig. Goethe lijkt de spanning tussen eeuwigheid en vergankelijkheid op te lossen door de introductie van de liefde, getuige de allerlaatste regel van de Faust II: “Das Ewig-Weibliche zieht uns hinan” (12110+). Bovendien had Goethe een groot geloof in het onsterfelijke deel van de mens. In de Faust noemde hij dat de Entelechie, om de term ziel te vermijden.

Een laatste en mogelijk de belangrijkste maçonnieke dimensie van het ‘voorbij’ is natuurlijk die van het behoud van de broederschap. Hoe ga je ermee om als je bent benadeeld of onheus bent behandeld door een broeder? Tenzij je het vergeet, is dat nooit een geval van ‘voorbij’. De daad, de gebeurtenis blijft bestaan. De vrijmetselarij, de broederschap, kent niet het vooral christelijke, in elk geval religieuze concept van vergeving. Bestaat er dan een maçonniek equivalent van vergeving? 

Ja, dat is er. Uitgaande van de bouwsymboliek is dat het idee, sterker nog het recht én de plicht, om opnieuw te beginnen. Als de steen niet goed past in de muur, zul je wel opnieuw moeten beginnen. Als een broeder een prachtige ronde steen aflevert die totaal niet past, moet hij leren dat de bouw van de tempel der mensheid een gezamenlijke arbeid is. In al die gevallen is er de mogelijkheid opnieuw te beginnen en dat doe je samen.

Waar een samen is, is geen voorbij. Wie weet, is het precies dat aspect van het samen dat Mefistofeles het ‘voorbij’ tot dom woord liet verklaren. Voor de nihilist is het samen er niet, voor een vrijmetselaar is er niets anders. In de opmaat tot het slot van de Faust II vinden we daarvoor een sleutel: “So ist es die allmächtige liebe,/Die alles bildet, alles hegt” (11872). En inderdaad, het is de liefde die alles vormgeeft en alles voedt. En de broeder die Goethe was, zegt het niet duidelijk, maar hij kan zomaar bedoeld hebben dat het hier de broederliefde betreft. 

Geschreven door Karel Musch  in Thoth 5 – 2019